Spring naar content

Eigentijdse ongelijkheid

De postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal - verschil in Nederland 2023

14 maart 2023

Ongelijkheid bestaat niet uitsluitend uit inkomstentekorten en andere economische hulpbronnen, zoals bijvoorbeeld vermogen of opleidingsniveau. Ongelijkheid in economische kapitaal is verweven met ongelijkheid in andere hulpbronnen. Het gaat hier om sociaal kapitaal (wie je kent), cultureel kapitaal (waar je bij past) en persoonlijk kapitaal (wie je bent). Het CBS heeft de structurele verschillen in hulpbronnen in kaart gebracht en kwam uit op zeven sociale klassen in de Nederlandse samenleving. Deze worden hieronder omschreven en zijn hiërarchisch opgedeeld van veel naar weinig kapitaal. In het rapport en de ingevoegde infographic zie je meer informatie over de opmaak van deze zeven sociale klassen.

Zeven sociale klassen

  1. De werkende bovenlaag (19,9% van de volwassen bevolking)
    Deze groep is actief op de arbeidsmarkt en hieronder vallen de meeste zelfstandigen. Deze groep beschikt over het meeste sociale, economische en persoonlijke kapitaal.
  2. De jongere kansrijken (8,6%)
    Zij zijn hoogopgeleid en hebben veel hulpbronnen. Het economisch kapitaal kan nog gaan groeien.
  3. De rentenierende bovenlaag (12,2%)
    Vrijwel iedereen in deze groep is gepensioneerd en heeft een hoog vermogen. Bijvoorbeeld door overwaarde op de woning. Mensen in deze groep zijn hoogopgeleid. Door hun hogere leeftijd staan gezondheid en het sociale netwerk meer onder druk.
  4. De werkende middengroep (24,9%)
    Deze groep neemt op vrijwel elk gebied van de hulpbronnen de middenpositie in.
  5. De laagopgeleide gepensioneerden (18,1%)
    Deze groep is niet meer actief op de arbeidsmarkt en het zijn voornamelijk praktisch geschoolde mensen. Zij hebben een redelijk hoog economisch kapitaal, maar hebben minder cultureel en persoonlijk kapitaal.
  6. De onzekere werkenden (10,0%)
    Deze groep heeft een onzekere positie op het gebied van arbeid. Mensen binnen deze groep zijn vaak werkloos, werken zonder vast contract of zzp’ers. Onzeker werkenden zijn verder vaak ongezond, hebben een kleiner sociaal netwerk en hebben een sobere leefstijl.
  7. Het precariaat (6,3%)
    Deze groep heeft het minst in alle vier de kapitaalsoorten. Een deel hiervan is gepensioneerd. Een ander deel doet geen betaald werk en is door bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid daar ook niet naar op zoek.

Structurele ongelijkheid is een urgente maatschappelijke kwestie die om een serieuze aanpak vraagt. Het onderzoek biedt zes handelingsrichtingen, waarvan er drie minder kansrijk zijn en drie meer perspectief bieden. 

Minder kansrijke handelingsrichtingen

  1. Een uitsluitend economische aanpak zal weinig tot geen invloed hebben op de tekorten aan andere hulpbronnen. Omdat de vier hulpbronnen zo verweven zijn zal een afname in economische verschillen niet automatisch in een gelijkere maatschappij resulteren.
  2. Een beleid voeren gericht op de klassieke doelgroepen. Beleidscategorieën zoals jongeren, migranten of vrouwen behoren niet tot één bepaalde sociale klasse. Jongeren die tot de kansrijke jongeren klasse behoren hebben bijvoorbeeld veel meer hulpbronnen tot hun beschikking dan jongeren die tot de klasse van onzekere werkenden behoren.
  3. Mensen zouden ook zelf in hulpbronnen kunnen investeren, door bijvoorbeeld bijscholing of door gezonder te gaan eten. Dit is geen kansrijke handelingsrichting, omdat blijkt dat vooral mensen die al veel hulpbronnen hebben meer investeren in hulpbronnen. Zo zou deze aanpak ongelijkheid kunnen laten toenemen.

Perspectiefvolle handelingsrichtingen

  1. De overheid kan per sociale klasse aanvullen op tekorten aan hulpbronnen. Hierbij is wel een kanttekening dat de handelingsrichting voorbijgaat aan de systematische oorzaken van sociale ongelijkheid. Ook kunnen niet alle verschillen met terugwerkende kracht ongedaan worden gemaakt, zoals de accumulatie van een groot netwerk of het hebben van ouders met een groot financieel vermogen.
  2. Aanpassingen in de systemen formele instituties, organisatievormen en uitvoeringsprocessen. Hiermee wordt gedoeld op hoe de overheid wetten en regels inricht en deze tot uitvoering brengt. Zo kan bijvoorbeeld de onzekerheid van tijdelijke contracten gekoppeld worden aan het arbeidsmarktbeleid.
  3. Het doorbreken van de samenhang tussen verschillen in kapitaal en het welzijn, sociale cohesie en legitimiteit. Hier is geen simpel beleidsrecept voor gegeven. Wel worden effectiviteit en begrijpelijkheid van beleid hier als belangrijk ingrediënt genoemd.

Gerelateerde artikelen

MoneyWays op het mbo: financiële voorlichting door peer educators

Praten over geld vinden veel jongeren ingewikkeld, zeker als ze te weinig geld hebben. MoneyWays is een lesprogramma voor en door jongeren om armoede en geldproblemen bespreekbaar te maken. Wat…

Themakrant maatschappelijke opvang en schulden

Professionals in de maatschappelijke opvang, begeleid wonen en vrouwenopvang ondersteunen hun cliënten. Hier zijn ze voor opgeleid. Echter, ze zijn...

Wegwijzer Jeugd & Veiligheid

De "Wegwijzer Jeugd & Veiligheid" is een handleiding voor het herkennen en ondersteunen van jongeren om hen op het juiste pad te houden. Het benadrukt samenwerking tussen gemeentelijke procesregisseurs en…